Tot niet eens zo heel lang geleden beschikten slechts enkele mensen over de middelen en kennis om gebeurtenissen “vast te leggen”. Eigenlijk wisten ook alleen de mensen die bij een gebeurtenis aanwezig waren geweest, wat er echt gebeurd was. Aangezien het geheugen ook toen al onbetrouwbaar was, werden allerlei manieren verzonnen waardoor de aanwezigen zich later een belangrijke gebeurtenis beter zouden herinneren. Tot niet eens zo heel lang geleden werden getuigen letterlijk aan hun oor getrokken in de hoop dat ze zich op die manier beter herinnerden wat ze gezien en gehoord hadden:
‘“Ende omme het selfde verkoop en over dragt van eigendom te beter te onthouden was een gewoonte de jongens ten oirconden van dien bij de ooren te grijpen ende te reck-ooren” Orlers Leyden 26 Een overoud gebruik! Het heerschte nog in de vorige eeuw in verschillende streken van Duitschland ook bij andere gewigtige aangelegenheden bij ‘t leggen van den eersten steen het zetten van den grenssteen enz. De knapen ontvingen daarbij kleine geschenken. Uitsluitend in Beijeren werden voor ‘t gerigt de volwassen getuigen aan ‘t oor getrokken; dit duurde tot ongeveer 1180 en wel bij aankoop van grondbezit enz’Van der Gouw beschreef in Munimenta en Monumenta, zijn afscheidscollege in 1980, de ontwikkeling van geheugensteuntjes (monumenta) naar schriftelijke rechtsbewijzen (munimenta). De geheugensteuntjes zijn (schriftelijke) “getuigenissen” die soms in rechtsbewijzen kunnen veranderen, bijvoorbeeld “door middel van
(M.J. Noordewier, Nederduitsche Regtsoudheden, p.36. Via Google Books)
erkenning vanwege de tegenpartij.” Maar er zijn ook munimenta die puur als rechtsbewijs worden opgesteld: het charter, met zegels en ‘onomstreden’ bewijskracht, was en is daar het ultieme voorbeeld van.
In Delete. The virtue of forgetting in a digital age beschrijft Victor Mayer-Schönberger een andere ontwikkeling: van een beperkt aantal mensen die een beperkte hoeveelheid geheugensteuntjes vastleggen naar bijna volledig onthouden door iedereen. Want, zo betoogt Mayer-Schönberger, tegenwoordig is het makkelijker (en goedkoper) om (digitale) informatie te onthouden, dan om deze te vergeten. Hij illustreert dit onder andere aan de hand van digitale foto's. De meeste mensen kopiëren gewoon alle foto's die ze genomen hebben naar de harde schijf van de pc, omdat de tijd die het kost om te selecteren 'te duur' is in vergelijking met de extra ruimte die de foto's innemen. En het gaat natuurlijk niet alleen om wat particulieren op hun eigen pc’s bewaren: overheden bewaren steeds meer gegevens digitaal (hij verwijst expliciet naar het elektronisch patiëntendossier), Google bewaart niet alleen alle zoekopdrachten, maar ook de e-mails van miljoenen mensen en Amazon bewaart niet alleen welke boeken je echt gekocht hebt, maar ook naar welke boeken en andere producten je alleen naar gekeken hebt. Door dit alles wordt 'onthouden' de standaard en vergeten de uitzondering, terwijl dit de afgelopen millennia juist andersom was: mensen moesten vroeger moeite doen om dingen te onthouden.
De belangrijkste reden waarom Mayer-Schönberger zich hier zo druk om maakt, is dat 'vergeten' nodig is om te kunnen functioneren en leren. Er zijn mensen die lijden aan hyperthymesia. Dit betekent kortweg dat ze alles onthouden: de inhoud van individuele afleveringen van soapseries, het avondeten van iedere dag van hun leven en iedere beslissing (klein en groot) die ze ooit genomen hebben. Een van de gevolgen daarvan is dat ze nauwelijks normaal kunnen functioneren: ze kunnen nauwelijks abstract denken en bij iedere beslissing worden alle vorige beslissingen betrokken, wat vaak tot besluiteloosheid leidt. Mayer-Schönberger betoogt dat dit voor de hele menselijke beschaving zou gaan gelden, omdat er steeds meer digitaal bewaard wordt en we ook steeds meer gebruik gaan maken van dit volledige, externe geheugen.
Als oplossing voor dit probleem stelt hij in Delete voor om aan alle digitale informatie bij opslag een uiterste houdbaarheidsdatum toe te kennen. Na die datum zou de informatie (bij voorkeur automatisch) vernietigd moeten worden. Een beetje zoals we tegenwoordig ook over archiefstukken nadenken: bij de creatie van een archiefstuk zou al vastgesteld moeten worden wanneer het vernietigd moet worden.
Hoe zou dat dan in zijn werk gaan? Nou zo bijvoorbeeld:
Hoewel Mayer-Schönberger zijn best doet om uit te leggen waarom we niet meer 'vergeten', waarom vergeten wel belangrijk is en welke strategieën mogelijk zouden zijn om dit weer te realiseren, valt het boek toch tegen. Dat heeft twee redenen.
De eerste is dat hij zijn boek heeft opgehangen aan drie praktijkgevallen, twee waar gebeurd en één fictief, die niets te maken hebben met zijn voorgestelde oplossing. Het boek begint met het relaas van Stacy Snyder die geen onderwijsbevoegdheid krijgt, omdat ze op haar MySpace-pagina een foto van zichzelf heeft gezet met als onderschrift “Drunken Pirate”. De school vond dit geen goed voorbeeld voor de kinderen die eventueel les van haar zouden krijgen en besloot haar daarom geen diploma te geven.
De andere waar gebeurde casus gaat over Andrew Feldmar, een Canadese psycho-therapeut, die de VS niet meer in mag. Toen hij in 2006 aan de Canadees-Amerikaanse grens werd aangehouden, googlede een overijverige douane-beambte zijn naam. Blijkbaar zat een artikel uit 2001 over het gebruik van LSD door Feldmar toen bij een van de eerste zoekresultaten. Hierop werd hij als druggebruiker geregistreerd en mocht hij de VS niet meer in. (Ironisch genoeg staat het bewuste artikel nu trouwens niet op de eerste tien pagina's met zoekresultaten)
Uiteraard is het absurd dat Snyder geen onderwijsbevoegdheid krijgt en dat Feldmar de VS niet meer in mag, maar een uiterste houdbaarheidsdatum zou dit toch niet hebben voorkomen?
Het is namelijk zeer de vraag hoe lang de Piraten-foto op MySpace gestaan heeft, voordat de schoolleiding deze zag. Een houdbaarheidsdatum van één dag kan al genoeg zijn...
En Feldmar publiceerde zijn artikel vrijwillig in een wetenschappelijk tijdschrift (dat later integraal online verscheen). Het idee daar achter is juist dat zo veel mogelijk mensen het nu en in de toekomst kunnen lezen. Hoe schokkend en triest deze voorbeelden dus ook zijn, ze worden niet 'opgelost' door houdbaarheidsdata.
Het derde voorbeeld is een fictief geval, waarbij ene Jane na een paar jaar een oude vriend weer eens tegen komt. Na enig heen en weer e-mailen besluiten ze samen wat te gaan eten en Jane wil voorstellen om af te spreken in het restaurant waar ze jaren geleden al eens gegeten hebben. Ze bladert door haar oude e-mails in haar mailbox om de naam van de restaurant te achterhalen en leest zo ook weer dat ze een paar jaar geleden slaande ruzie met elkaar gehad hebben. Dat was ze helemaal vergeten, maar nu ze het weer heeft gelezen, twijfelt ze over haar afspraak.
Dit had misschien voorkomen kunnen worden door een houdbaarheidsdatum aan die e-mails te koppelen, maar ook dan is het de vraag of die kort genoeg zou zijn geweest. Daarnaast is dit natuurlijk helemaal geen digitaal probleem, want als Jane analoog met die vriend had gecorrespondeerd, had ze de brieven misschien ook wel bewaard en doorzocht en was precies hetzelfde gebeurd.
De tweede reden waarom het boek tegenviel is dat de oplossing ook wel erg idealistisch en 'far fetched' is, ook al ontkent Mayer-Schönberger dat zelf.
Want neem nu het geval Feldmar. Hij zal nog een hele tijd te boek blijven staan als die LSD-gebruiker (die de VS niet in mag). Niet omdat hij twaalf jaar geleden hierover een artikel in een obscuur tijdschrift schreef, maar omdat sinds 2006 duizenden, van grote kranten tot kleine bloggers, over hem geschreven hebben. Moeten die allemaal met Feldmar in onderhandeling over de houdbaarheidsdatum? Of wordt er door iemand (maar wie dan?) gewoon een maximum termijn gesteld? Als die termijn erg kort is, wordt het censuur en als die termijn lang is, heeft het weinig zin.
Vroeger was onthouden makkelijk, herinneren was de norm.
Maar Mayer-Schönberg ziet nog iets over het hoofd, want het was vroeger een stuk eenvoudiger om al die geheugensteuntjes te bewaren.
Bij haar overlijden in 1997 liet de dichteres Ida Gerhardt haar literaire erfenis na, bestaande uit een gigantische hoeveelheid manuscripten, krantenknipsels, correspondentie en een bibliotheek. De erfgenamen brachten het allemaal onder in het stadsarchief van Zuthen.
Het interessante was dat de bibliotheek om twee redenen een integraal deel uit maakte van het archief. Aan de ene kant omdat Gerhardt de boeken gebruikte om brieven en ansichtkaarten in op te bergen. De bibliotheek was dus een cruciaal onderdeel van de archiefordening.
Maar nog interessanter is dat de boeken duidelijk deel uit gemaakt hebben van het werkproces van de schrijfster. In de marges van heel veel boeken heeft ze aantekeningen gemaakt en regelmatig staan er zelfs eerste versies van gedichten genoteerd.
Om die reden is er destijds naar een manier gezocht om de bibliotheek en de erin gevonden archiefstukken integraal te beschrijven, inclusief de bergplaatsen van documenten en de vindplaats van aantekeningen.
Maar stel nu eens dat Gerhardt een Kindle van Amazon als ereader had gehad? Dan waren de erfgenamen en het Zutphens archief snel klaar geweest, omdat er nauwelijks een literaire en ieder geval geen bibliothecaire erfenis zou zijn geweest. En dat lag dan niet eens aan de traditionele technische problemen van de digitale duurzaamheid.
Het gaat er ook niet om dat je in een Kindle geen ontvangen correspondentie kunt bewaren of aantekeningen in boeken kunt maken, want dat kan alletwee wel. Je kunt eigen bestanden er naar toe uploaden en je kunt annotaties maken in de boeken die je leest. Het is zelfs mogelijk om die annotaties openbaar te maken, zodat andere Kindle-gebruikers die hetzelfde boek later lezen, ze ook kunnen zien. (Ik denk trouwens dat Gerhardt dat gruwelijk zou hebben gevonden.)
Het probleem zit in het eigendom van de boeken op de Kindle. Als je bij Amazon boeken “koopt”, worden de digitale bestanden niet jouw eigendom. Je betaalt voor een licentie om de bestanden te mogen gebruiken. Of, zoals Amazon in de gebruiksvoorwaarden zegt: “Kindle Content is licensed, not sold, to you by the Content Provider.”
Dit betekent bijvoorbeeld dat Amazon het recht heeft om je jouw boeken weer af te pakken, zoals een paar jaar geleden bleek toen het bedrijf ontdekte dat hij een illegale digitale versie van 1984 verkocht. Maar het betekent ook dat je je boeken niet aan iemand anders kunt geven, ook niet na je dood. En als je geen boeken kunt nalaten, kun je ook geen aantekeningen en gedichten in ontwikkeling nalaten.
Maar natuurlijk onthoudt ook “het internet” niet zo onbeperkt als Mayer-Schönberg suggereert. Dat bleek bijvoorbeeld uit een onderzoek van de Web Science and Digital Libraries Research Group van de Old Dominion University. De onderzoekers wilden weten hoeveel social media-berichten er na een jaar nog over waren van alle berichten die tijdens de Egyptische Revolutie van januari 2011 waren gepost. Hun conclusie is dat na een jaar iets meer dan 10% van links, video’s en foto’s weg is. Het zou interessant zijn om dit onderzoek nu bijna nog een jaar later, te herhalen. Hoogstwaarschijnlijk is er er dan nog veel minder over.
Maar ook minder vluchtige internet-publicaties doorstaan de tand des tijds vaak niet of nauwelijks. De in 2009 bij gelegenheid van het 400 jarig “bestaan” van New York door het ministerie van Buitenlandse Zaken gemaakte website www.ny400.nl bestaat niet meer. En, o ironie, ook de prachtige site www.digitaleduurzaamheid.nl van het Nationaal Archief is opgedoekt en verwijst nu rechtstreeks door naar www.nationaalarchief.nl. Al kun je van www.digitaleduurzaamheid.nl, in tegenstelling tot www.ny400.nl nog wel kopieën vinden bij The Internet Archive.
Kortom, ondanks alle terechte bezwaren van Mayer-Schönberger, lijkt me dat vergeten nog altijd de norm is, omdat er voor bewaren en onthouden toch nog altijd extra inspanningen noodzakelijk zijn.
Dit artikel verscheen in het Archievenblad van december 2012 en is een bewerking en aanvulling van mijn blogbericht uit december 2009: Delete. The virtue of forgetting in the Digital Age - Viktor Mayer -Schönberger
Als oplossing voor dit probleem stelt hij in Delete voor om aan alle digitale informatie bij opslag een uiterste houdbaarheidsdatum toe te kennen. Na die datum zou de informatie (bij voorkeur automatisch) vernietigd moeten worden. Een beetje zoals we tegenwoordig ook over archiefstukken nadenken: bij de creatie van een archiefstuk zou al vastgesteld moeten worden wanneer het vernietigd moet worden.
Hoe zou dat dan in zijn werk gaan? Nou zo bijvoorbeeld:
"Suppose somebody takes a picture of you. If seen as an information transaction, the expiration date for such a picture ought to be set jointly between the picture taker and yourself. Rather than haggling over it in person, the negotiations over expiration dates could be done electronically. Each digital camera could have a built-in process to select expiration dates (perhaps through an easy preset). Before taking a picture, the camera sends out a "picture request." Imagine further that we carry with us small "permission devices" (the size of key rings) that when receiving such a "picture request" respond with the owners preferred expiration date. (...) When the picture is taken it is stored with the shortest of all expiration dates received." Delete., p.188En dit soort onderhandelingen moet je dus iedere keer (al dan niet persoonlijk) voeren met iedereen waarmee je informatie deelt. Dat lijkt me niet erg realistisch.
Hoewel Mayer-Schönberger zijn best doet om uit te leggen waarom we niet meer 'vergeten', waarom vergeten wel belangrijk is en welke strategieën mogelijk zouden zijn om dit weer te realiseren, valt het boek toch tegen. Dat heeft twee redenen.
De eerste is dat hij zijn boek heeft opgehangen aan drie praktijkgevallen, twee waar gebeurd en één fictief, die niets te maken hebben met zijn voorgestelde oplossing. Het boek begint met het relaas van Stacy Snyder die geen onderwijsbevoegdheid krijgt, omdat ze op haar MySpace-pagina een foto van zichzelf heeft gezet met als onderschrift “Drunken Pirate”. De school vond dit geen goed voorbeeld voor de kinderen die eventueel les van haar zouden krijgen en besloot haar daarom geen diploma te geven.
De andere waar gebeurde casus gaat over Andrew Feldmar, een Canadese psycho-therapeut, die de VS niet meer in mag. Toen hij in 2006 aan de Canadees-Amerikaanse grens werd aangehouden, googlede een overijverige douane-beambte zijn naam. Blijkbaar zat een artikel uit 2001 over het gebruik van LSD door Feldmar toen bij een van de eerste zoekresultaten. Hierop werd hij als druggebruiker geregistreerd en mocht hij de VS niet meer in. (Ironisch genoeg staat het bewuste artikel nu trouwens niet op de eerste tien pagina's met zoekresultaten)
Uiteraard is het absurd dat Snyder geen onderwijsbevoegdheid krijgt en dat Feldmar de VS niet meer in mag, maar een uiterste houdbaarheidsdatum zou dit toch niet hebben voorkomen?
Het is namelijk zeer de vraag hoe lang de Piraten-foto op MySpace gestaan heeft, voordat de schoolleiding deze zag. Een houdbaarheidsdatum van één dag kan al genoeg zijn...
En Feldmar publiceerde zijn artikel vrijwillig in een wetenschappelijk tijdschrift (dat later integraal online verscheen). Het idee daar achter is juist dat zo veel mogelijk mensen het nu en in de toekomst kunnen lezen. Hoe schokkend en triest deze voorbeelden dus ook zijn, ze worden niet 'opgelost' door houdbaarheidsdata.
Het derde voorbeeld is een fictief geval, waarbij ene Jane na een paar jaar een oude vriend weer eens tegen komt. Na enig heen en weer e-mailen besluiten ze samen wat te gaan eten en Jane wil voorstellen om af te spreken in het restaurant waar ze jaren geleden al eens gegeten hebben. Ze bladert door haar oude e-mails in haar mailbox om de naam van de restaurant te achterhalen en leest zo ook weer dat ze een paar jaar geleden slaande ruzie met elkaar gehad hebben. Dat was ze helemaal vergeten, maar nu ze het weer heeft gelezen, twijfelt ze over haar afspraak.
Dit had misschien voorkomen kunnen worden door een houdbaarheidsdatum aan die e-mails te koppelen, maar ook dan is het de vraag of die kort genoeg zou zijn geweest. Daarnaast is dit natuurlijk helemaal geen digitaal probleem, want als Jane analoog met die vriend had gecorrespondeerd, had ze de brieven misschien ook wel bewaard en doorzocht en was precies hetzelfde gebeurd.
De tweede reden waarom het boek tegenviel is dat de oplossing ook wel erg idealistisch en 'far fetched' is, ook al ontkent Mayer-Schönberger dat zelf.
Want neem nu het geval Feldmar. Hij zal nog een hele tijd te boek blijven staan als die LSD-gebruiker (die de VS niet in mag). Niet omdat hij twaalf jaar geleden hierover een artikel in een obscuur tijdschrift schreef, maar omdat sinds 2006 duizenden, van grote kranten tot kleine bloggers, over hem geschreven hebben. Moeten die allemaal met Feldmar in onderhandeling over de houdbaarheidsdatum? Of wordt er door iemand (maar wie dan?) gewoon een maximum termijn gesteld? Als die termijn erg kort is, wordt het censuur en als die termijn lang is, heeft het weinig zin.
Vroeger was onthouden makkelijk, herinneren was de norm.
Maar Mayer-Schönberg ziet nog iets over het hoofd, want het was vroeger een stuk eenvoudiger om al die geheugensteuntjes te bewaren.
Bij haar overlijden in 1997 liet de dichteres Ida Gerhardt haar literaire erfenis na, bestaande uit een gigantische hoeveelheid manuscripten, krantenknipsels, correspondentie en een bibliotheek. De erfgenamen brachten het allemaal onder in het stadsarchief van Zuthen.
Het interessante was dat de bibliotheek om twee redenen een integraal deel uit maakte van het archief. Aan de ene kant omdat Gerhardt de boeken gebruikte om brieven en ansichtkaarten in op te bergen. De bibliotheek was dus een cruciaal onderdeel van de archiefordening.
Maar nog interessanter is dat de boeken duidelijk deel uit gemaakt hebben van het werkproces van de schrijfster. In de marges van heel veel boeken heeft ze aantekeningen gemaakt en regelmatig staan er zelfs eerste versies van gedichten genoteerd.
Om die reden is er destijds naar een manier gezocht om de bibliotheek en de erin gevonden archiefstukken integraal te beschrijven, inclusief de bergplaatsen van documenten en de vindplaats van aantekeningen.
Maar stel nu eens dat Gerhardt een Kindle van Amazon als ereader had gehad? Dan waren de erfgenamen en het Zutphens archief snel klaar geweest, omdat er nauwelijks een literaire en ieder geval geen bibliothecaire erfenis zou zijn geweest. En dat lag dan niet eens aan de traditionele technische problemen van de digitale duurzaamheid.
Het gaat er ook niet om dat je in een Kindle geen ontvangen correspondentie kunt bewaren of aantekeningen in boeken kunt maken, want dat kan alletwee wel. Je kunt eigen bestanden er naar toe uploaden en je kunt annotaties maken in de boeken die je leest. Het is zelfs mogelijk om die annotaties openbaar te maken, zodat andere Kindle-gebruikers die hetzelfde boek later lezen, ze ook kunnen zien. (Ik denk trouwens dat Gerhardt dat gruwelijk zou hebben gevonden.)
Het probleem zit in het eigendom van de boeken op de Kindle. Als je bij Amazon boeken “koopt”, worden de digitale bestanden niet jouw eigendom. Je betaalt voor een licentie om de bestanden te mogen gebruiken. Of, zoals Amazon in de gebruiksvoorwaarden zegt: “Kindle Content is licensed, not sold, to you by the Content Provider.”
Dit betekent bijvoorbeeld dat Amazon het recht heeft om je jouw boeken weer af te pakken, zoals een paar jaar geleden bleek toen het bedrijf ontdekte dat hij een illegale digitale versie van 1984 verkocht. Maar het betekent ook dat je je boeken niet aan iemand anders kunt geven, ook niet na je dood. En als je geen boeken kunt nalaten, kun je ook geen aantekeningen en gedichten in ontwikkeling nalaten.
Maar natuurlijk onthoudt ook “het internet” niet zo onbeperkt als Mayer-Schönberg suggereert. Dat bleek bijvoorbeeld uit een onderzoek van de Web Science and Digital Libraries Research Group van de Old Dominion University. De onderzoekers wilden weten hoeveel social media-berichten er na een jaar nog over waren van alle berichten die tijdens de Egyptische Revolutie van januari 2011 waren gepost. Hun conclusie is dat na een jaar iets meer dan 10% van links, video’s en foto’s weg is. Het zou interessant zijn om dit onderzoek nu bijna nog een jaar later, te herhalen. Hoogstwaarschijnlijk is er er dan nog veel minder over.
Maar ook minder vluchtige internet-publicaties doorstaan de tand des tijds vaak niet of nauwelijks. De in 2009 bij gelegenheid van het 400 jarig “bestaan” van New York door het ministerie van Buitenlandse Zaken gemaakte website www.ny400.nl bestaat niet meer. En, o ironie, ook de prachtige site www.digitaleduurzaamheid.nl van het Nationaal Archief is opgedoekt en verwijst nu rechtstreeks door naar www.nationaalarchief.nl. Al kun je van www.digitaleduurzaamheid.nl, in tegenstelling tot www.ny400.nl nog wel kopieën vinden bij The Internet Archive.
Kortom, ondanks alle terechte bezwaren van Mayer-Schönberger, lijkt me dat vergeten nog altijd de norm is, omdat er voor bewaren en onthouden toch nog altijd extra inspanningen noodzakelijk zijn.
Dit artikel verscheen in het Archievenblad van december 2012 en is een bewerking en aanvulling van mijn blogbericht uit december 2009: Delete. The virtue of forgetting in the Digital Age - Viktor Mayer -Schönberger
Gerelateerd
De boekhandel die je hele boekenkast verwijdert
E-readen of toch maar a-lezen
Vergeet mij toch
Plaatjes: foto's van het archief van Ida Gerhardt die ik zelf gemaakt heb en When will we forget
E-readen of toch maar a-lezen
Vergeet mij toch
Plaatjes: foto's van het archief van Ida Gerhardt die ik zelf gemaakt heb en When will we forget
Geen opmerkingen:
Een reactie posten