vrijdag 22 juni 2012

De archivarissen van Helman, Ter Braak en Du Perron

Het grootste deel van onze "officiële" letterkunde van voorheen en thans is echter stom vervelend. Men behoeft zich niet te schamen dit te zeggen. Er is steeds weer bij het waarderen en naar-voren-brengen van literaire "hoofdwerken" geopereerd met zulke waarden als "historische betekenis", of "prioriteit" en "continuïteit" - allemaal dingen waaran de man die zo maar naar een boek grijpt om ervan te genieten, volstrekt niets heeft. Men is officieel tot de grote werken van onze literatuur producten gaan rekenen, die alleen archivarissen en gedocterde of onderwijzende ambtenaren van het literaire kadaster kunnen interesseren, maar niet degenen die met kunst en schoonheid willen samenwonen zoals goede vrienden in een fraai en comfortabel huis. Daardoor is bij het publiek een kunstmatige schaamte gekweekt, die zich uitdrukt in: "Dat begrijpen we toch niet", en die tenslotte zeer natuurlijk in afkeer is ontaard.
Albert Helman in De Groene, No3240, 8 juli 1939

Tegelijk krijgen de 'archivarissen en gedocterde of onderwijzende ambtenaren van het literaire kadaster' (die blijkbaar niet zoo maar naar boeken grijpen)  een flinke veeg uit de pan, alsof men een cultuur zou kunnen losmaken van haar 'ambtenaren', alsof niet een zekere mate van archivarissennauwgezetheid voorwaarde is voor alle cultuur. Wat 'de man, die ...' stom vervelend vindt, is uit den booze en cultuurbewuste, letterlievende Nederlanders - eveneens fabelwezens - kan men met duizenden tegelijk in één generatie vormen', meent Helman echter in vollen ernst. Zou het heusch mogelijk zijn? Dan vooral geen archieven en kadasters bezoeken, zou men deezen duizenden willen toeroepen, maar onmiddelijk klaar staan met het oordeel 'stom vervelend' en vooral geen pogingen doen om de betrekkelijkheid van den eigen tijd te begrijpen door een poging te doen zich in een beeld van andere culturen te verdiepen! Op dit punt wordt het betoog tegen ‘ambtenaren’ een absurditeit; en tegenover Helman voel ik daar grooten lust om de archivarissen en Vondel te verdedigen, en alle stom vervelende Hermingarden van Eikenterpen bij elkaar; want zijn ideaal van ‘den man, die....’ brengt ons bedenkelijk dicht in de buurt van ‘den man, zonder wien....’, die alles stom vervelend vindt, wat niet in zijn primitieve wereldschema past; de dictatuur van het gemiddelde is de uiterste consequentie van dit streven.
De Nederlandsche letteren mogen vol kunstmatig in leven gehouden schijnmonumenten zijn, en Helman moge duizendmaal gelijk hebben door tegen deze monumenten storm te loopen: zijn toon blijft daarom niet minder de toon van iemand, die de archivarissen wil treffen op het moment, dat zij ons waarlijk sympathieker worden dan de in het wilde weg ‘beschaafde en ontwikkelde Nederlander’, die blijkbaar geen archivaris mag zijn.
Menno ter Braak, Het Vaderland, 12 juli 1939

Overigens kwam ik er al rondklikkend in het verzameld werk van Ter Braak ook achter dat Eddy du Perron op het archief in Batavia gewerkt heeft. Zo schreef hij op 8-9 januari 1938 aan Ter Braak:
Kortom, het is je ware sfeer van ambtenaartjes onder elkaar: wantrouwen, afgunst, enz. en alles in het kleine. Ook mijn klerkje, dat ƒ 10. per maand verdient en daarvoor komt fietsen van Meester-Cornelis(!) [Een afstand als van Wassenaar naar Scheveningen. Maar reken dan ook met de warmte.], heeft me al verteld dat hij gehaat werd en haatte.
(...)En wat de eigenl. arbeid betreft: ik heb, in deze week, 2 dikke dossiers nagezien, dwz. nageteld hoeveel blzn. er werkelijk in waren en of er niets uitgevallen was, en ze gepagineerd; 2 nota's van Verhoeven zelf nagekeken, ook op den stijl (wat natuurlijk nogal ‘eervol’ is!), en een questionnaire over archiefwezen in Indië - van die fameuze Institution de Coöpération Intellectuelle, je weet wel! - uitvoerig in 't fransch beantwoord. Voor dit alles, plus nog een paar mindere werkjes, heb ik dus verdiend: 6 × 6 gulden = ƒ 36. Je zult toegeven dat het niet vorstelijk is: als ik 4 kolom had kunnen plaatsen in 't Bat. Nwsbl. had ik ƒ 40. gehad. Maar zóo mag je natuurlijk niet praten als je een ‘vaste basis’ zoekt. Intusschen, mijn vaste basis is niet zoo vast, er staat in het officieele stuk uitdrukkelijk dat dit werk tijdelijk is en vooruitzichten heb ik niet. Tegen medio '38 wordt er uit Holland een jongeman, die nu nog archivaris-examen moet doen en die, meen ik, Vermeulen heet, als adjunct-archivaris aangesteld; wel een bewijs dus dat ik daarvoor niet in aanmerking kom.
Een maand later stuurde Du Perron de foto boven aan deze pagina naar Ter Braak, met op de achterkant een beschrijving van de inrichting van het archief:

Gerelateerd
De volledige Menno ter Braak

2 opmerkingen:

  1. Du Perron was in 1938 vijf maanden aan het Landsarchief verbonden, als "daggelder"voor 145 gulden per maand. In het boek van J.H.W. Veenstra, "D'Artagnan tegen Jan Fuselier" staat de lange, vermakelijke brief die Du Perron schreef over de toestanden op het Landsarchief, o.a. over Bloys van Treslong Prins, de fungerend Landsarchivaris, die zegels van akten losknipte enz. Zie A.G. van der Steur, E. Du Perron en de geschiedenis, in: Fibula 5/3 (1964) blz. 44-47.
    Eric Ketelaar

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Eric Ketelaar Dank je Eric, die brief ga ik eens opzoeken

    BeantwoordenVerwijderen